"Ze schrijven wat ze willen"
Het is vooral dat ene zinnetje waarmee de scenaristen van Thuis op ons hart trapten: “Die journalisten die denken er niet over na dat ze iemand zomaar kapotmaken.” Het was het orgelpunt van een aflevering vol tirades tegen kranten en journalisten, met als centrale gedachte “die journalisten verzinnen maar wat”. Hebben we lange tenen als we dat erg vinden?
Het is een slecht huwelijk: Vlaamse fictie en de journalistiek. Journalisten worden doorgaans neergezet als opdringerige slungels die onbeholpen vragen stellen. Al helemaal in crimireeksen, waar de pseudojournalisten zonder scrupules achter slachtoffers aan lopen, of voor hun huizen kamperen, zelfs als die te kennen geven niets te willen zeggen.
In Thuis gingen ze begin deze week nog een stapje verder door een hele aflevering lang in te hakken op “die reporters die zomaar wat verzinnen”. Alle clichés passeerden de revue: journalisten zijn gevoelloos, leugenachtig, hebben geen enkel respect voor mensen, zouden hun moeder verkopen om een krant te verkopen, ... Arme Waldek, arm Simonneke, arme Julia. Allemaal slachtoffers van die gemene leugenaars.
Misschien is het overgevoeligheid, maar het leidde op onze redactie – die ook verrassend veel Thuis-kijkers telt – tot collectieve verontwaardiging. We weten ook wel dat Thuisgeen natuurgetrouwe kopie van de werkelijkheid is, maar leeft van de karikaturen. We mogen hopen dat de politiemensen in het echt niet dat soort knullige ondervragers zijn. En het zou een belediging zijn voor alle schoonmaaksters om in Nancy hun archetype te zien. Maar toch. Geloofwaardigheid is nu eenmaal ons belangrijkste wapen, en dan ligt het gevoelig als die voor een miljoen kijkers in primetime onderuit wordt gehaald.
Eindeloos afwegen
Zo’n zeventien jaar werk ik ondertussen bij deze krant, een belangrijk deel van die tijd als crimi-journalist. Ik ben dus – in Thuis-terminologie – een van die aasgieren. De collega’s rond mij ook. We schrijven over moorden en over kindermisbruik, over grote fraude, verdwijningen en over zware ongevallen. We schrijven vaak over daders en net zo vaak over slachtoffers. Vaak heel pijnlijke en gevoelige verhalen. Van echte mensen, niet van verzonnen Julia’s en Simonnekes. En wat ze daar in Thuis ook over mogen denken: we erkennen die gevoeligheid en beseffen dat we daarmee rekening moeten houden. Wat kunnen we schrijven en wat niet? Wat weten we zeker en wat niet? Mogen we een foto geven, of hebben we daar geen toestemming voor gekregen? Eindeloos afwegen, elke dag opnieuw.
Voor mij persoonlijk is het elke keer een moment waarop mijn hart even stilstaat: het moment dat ik voor de deur van een slachtoffer sta en ga aanbellen. Of het moment dat ik het nummer draai bij dat cruciale, delicate telefoontje. Omdat je weet dat je mensen op een moment van grote kwetsbaarheid gaat lastigvallen, om hun kant van een verhaal te vragen of om toestemming te vragen voor publicatie van een foto. Mensen kunnen opgelucht zijn dat ze hun verhaal mogen doen, maar net zo goed kunnen ze de deur met een klap weer dichtgooien, begeleid door een reeks scheldwoorden.
Ik heb me vaak afgevraagd hoe ik zelf zou reageren en – eerlijk – ik weet het niet. Maar hoe langer hoe meer ben ik overtuigd geraakt van het belang van dat bezoek of dat telefoontje. Om slachtoffers een stem te geven, als ze dat wensen. Om families van een verdachte te laten uitleggen waarom het gerecht zich vergist, als ze dat willen. Net om te voorkomen dat we stukken schrijven zonder te begrijpen – of zelfs maar te weten – hoe de betrokkenen erover denken. En als die mensen dan vragen om met rust gelaten te worden, dan is dat ook zo. Dan kunnen we dat alleen respecteren, moeten we dat ook respecteren. Maar dan weten we dat tenminste.
Goedkope kritiek
“Journalisten beseffen niet dat ze zo iemand kapotmaken”, zeggen ze dan in Thuis, omdat er een artikel verschijnt over een arrestatie van een moordverdachte. Ik denk dat journalisten – zeker crimi-journalisten – beter dan wie ook beseffen wat de impact van hun stukken is. Omdat ze bijna dagelijks met slachtoffers of verdachten praten, en daardoor beseffen hoe gevoelig elk detail kan zijn. Zelfs een fout gespelde naam van een doodgereden kind.
Worden er dan geen fouten gemaakt? Natuurlijk wel. We zijn soms te snel. Soms te slordig. Soms te weinig kritisch voor het gerechtelijk onderzoek. We zijn allesbehalve alwetend en onfeilbaar. De zekerheid van dag X kan een dag later een vergissing blijken. Maar de suggestie dat we dat niet erg vinden – “als het maar verkoopt” – is misschien nog wel de zwaarste belediging. Want we beseffen beter dan wie ook dat geloofwaardigheid ons enige wapen is.
Dus ja, we hebben lange tenen als Thuis ons afschildert als aasgieren die zomaar wat schrijven. Het is goedkope kritiek die we al te vaak moeten pareren. Een cliché waartegen we machteloos staan. En het gaat voorbij aan al die collega’s op deze redactie – en op alle andere – die elke dag opnieuw hun uiterste best doet om net wél correct te zijn, waardoor ze veel te laat naar huis gaan en Thuis in uitgesteld relais moeten bekijken.
Bron: Het Nieuwsblad